4. Een roepende van onder De Kaasstolp?

Dilemma’s van een historisch geograaf in de ARO

Het hedendaagse Noord-Hollandse landschap kent een lange ontstaansgeschiedenis. Pas in een relatief laat stadium heeft de mens daarin zijn footprint aangebracht. Het Noord-Hollandse cultuurlandschap heeft zijn eerste vlakdekkende inrichting grotendeels in de middeleeuwen of daarna gekregen. Vanuit het domein van de archeologie wordt onderzocht wat voor artefacten de mens ons in de bodem heeft nagelaten; de historisch geograaf combineert oude geschreven bronnen met zijn kennis van het historische landschap om daarvan de mensgebonden geschiedenis te kunnen schrijven.

"Het is uiteindelijk het wat ongrijpbare begrip ’tijd’ dat zal bepalen hoe volgende generaties deze veranderingen in retrospectief weten te waarderen."

In het hedendaagse landschap zijn op verrassend veel plekken sporen die de middeleeuwse ontginners en hun nageslacht in het landschap hebben gekerfd nog te herkennen, alhoewel daarbij soms wel een beetje door de oogharen gekeken moet worden (afb. 1). Eén ding hebben al deze oude, jongere, of verjongde landschappen gemeen: ze bevatten elk vele unieke geschiedenissen.

 

afb 1 Histland-Provinciegrens Chris

Afb. 1 De provincie Noord-Holland valt uiteen in een groot aantal historisch-geografische landschappen met in het huidige landschap elk een specifieke  set historisch-geografische kernmerken. Op de kaart zijn deze verschillende landschappen aangegeven met kleurschakeringen en  -arceringen (Bewerking, op basis van het historisch-geografisch GIS Histland 50 (versie 2.3), en cartografie: Chris de Bont)

 

Dat elk van deze landschapstypen een eigen landschapsgeschiedenis heeft die vaak nog aan de hand van oude topografische structuren in het huidige landschap afleesbaar is,  is voor een historisch geograaf evident. De vraag nu is hoe deze kennis binnen het afwegingskader dat de provincie Noord-Holland, en meer in het bijzonder haar Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) biedt, is toe te passen.  Het voelt bijna als een contradictio in terminis: een historisch geograaf als lid van de ARO. Maar je kunt het natuurlijk ook anders bekijken. Bij het beoordelen van de plannen die via de ARO lopen ontmoet én beïnvloedt ‘oud’ ‘nieuw’, om ook in de toekomst tot een ‘ingericht’ en ‘aangekleed’ landschap te komen dat zijn historische wortels niet verloochend. Het biedt komende generaties Noord-Hollanders de historische identiteit van hun woongebied. In hoeverre zij daaruit hun persoonlijke of groepsidentiteit laten inkleuren is een interessante vraag, maar die valt buiten de reikwijdte van de ARO.

 

Binnen de ARO is de historische geografie slechts een van de disciplines die zich over voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie uitlaat. Het past de historisch geograaf om als motto het bekende spreekwoord: ‘schoenmaker blijft bij je leest’ te omarmen. Hij is geen planoloog, geen landschapsarchitect, geen stedenbouwkundige, noch een specialist op het gebied van de historisch bouwkunde. Het is van belang onderscheid te maken tussen hetgeen de historisch geograaf binnen de ARO te bieden heeft: zijn kennis van het historisch-gegroeide landschap en de rol die de mens daarin als vormgever en hoeder gedurende de eeuwen heeft gespeeld, en dat wat er van hem wordt gevraagd: de beoordeling van ruimtelijke plannen vanuit een historisch-geografisch perspectief.

 

Landschap is een containerbegrip dat uiteenvalt in een aantal concrete punten, lijnen en vlakken in de tweede dimensie. Deze kenmerken worden gevat in getekende, gedrukte of digitale kaartbeelden waarbij locatie en schaal belangrijke variabelen zijn. Pas door toevoeging van de derde dimensie -wat bevindt zich óp het land?- wordt het een cultuurlandschap dat wij als onze woon- en werkomgeving ervaren. Dit geheel van drie dimensies is niet zomaar aanwezig, maar is ontstaan binnen een vierde dimensie: de factor tijd. Het is de kennis van deze vier dimensies die als toetssteen dient waarop de voorgestelde plannen binnen de ARO door de historisch geograaf moeten worden beoordeeld.

 

Het historisch gegroeide landschap is een vat vol verhalen, ingekleurd door kennis en perceptie van de onderzoekers als ‘zendende’ partij, voor de geschiedenisconsument -de inwoner of bezoeker van Noord-Holland- als ‘ontvanger’. Vaak is ons historisch geografen verweten dat wij de door ons beschreven cultuurlandschappen het liefst onder een kaasstolp zouden willen bewaren. Daarbij wordt er impliciet vanuit gegaan dat wij elke verandering per definitie als een teloorgang van de landschapswaarde beschouwen, whatever that may be. Niets is minder waar. Het landschap is door de eeuwen heen aan veranderingen onderhevig geweest, die, los of wij daar nu achteraf bij zouden staan te juichen of niet, voor een historisch geograaf gewoon een gegeven zijn. Het is uiteindelijk het wat ongrijpbare begrip ’tijd’ dat zal bepalen hoe volgende generaties deze veranderingen in retrospectief weten te waarderen.

 

Wil dit nu zeggen dat een historisch geograaf eigenlijk niet bevoegd is, of niet in staat om in het ARO-gremium plannen te beoordelen, zeker als hij zich aan zijn motto houdt? Natuurlijk niet, want naast de genoemde kenmerken van elk cultuurlandschap, uitgesplitst naar vier dimensies, voegt de historisch geograaf daaraan nog één specifiek kenmerk toe: de door hem bepaalde historisch-geografische informatiewaarde. Kernvraag daarbij is: in hoeverre bevat het huidige Noord-Hollandse cultuurlandschap nog sporen van de oudste ontginning en bewoning én sporen van belangrijke ingrepen die sindsdien tot stand zijn gekomen. Belangrijk in deze context: hoe zijn die sporen te waarderen? De beantwoording van het eerste vraag is voor Noord-Holland niet zo moeilijk. De provincie is gezegend met goed onderbouwd onderzoek, in het verleden uitgevoerd door archeologen en historisch geografen, tegenwoordig meer en meer aangevuld met werk van regionaal en lokaal ingevoerde amateuronderzoekers. Hiermee zijn de sporen in het landschap, daarin achtergelaten door vroegere generaties Noord-Hollanders -wij spreken graag van hún topografisch archief- goed in te passen in een chronologisch overzicht van de ontginnings-, bewonings- en waterstaatsgeschiedenis van het Noord-Hollandse cultuurlandschap. Dat we alle achterliggende factoren nog niet altijd ten volle doorgronden is voor de ARO niet relevant, maar helpt bij het formuleren van nieuwe onderzoeksvragen. De tweede vraag, naar de waardering van de sporen in het landschap, kan pas worden beantwoord nadat de historisch-geografische informatie sec wordt vertaald naar de historisch-geografische informatiewaarde van een gebied.

 

Voor de historisch geograaf in de ARO is bij de beoordeling van een project de historisch-geografische informatiewaarde van wezenlijk belang (afb. 2). Hierbij worden de begrippen ‘gaafheid’ en ‘herkenbaarheid’ als uitgangspunten gehanteerd. Ze vormen er als het ware de beredeneerde optelsom. In retrospectief is de ‘gaafheid’ de mate van verandering tussen ca. 1840 en 2017, die tot uitdrukking komt in verandering van de verkaveling, de natte en droge infrastructuur, het nederzettingspatroon en de voor een landschap karakteristieke mate van openheid door de jaren heen. Het historisch grondgebruik speelt hierbij een ondergeschikte rol. ‘Herkenbaarheid’ is een gecompliceerder begrip. Het gaat om de ‘herkenbaarheid van oudere situaties’, zowel de ‘karakteristiek van de oudste ontginning en bewoning’ , als ook de ‘karakteristiek van de in het landschap opgetreden veranderingen tot ca. 1840’, zoals dat is aan te wijzen in dat midden negentiende-eeuwse cultuurlandschap. Door gebruik te maken van dit waarderingsinstrumentarium kan de historisch geograaf aangeven in hoeverre de voorgenomen ingrepen van invloed zijn op de historisch-geografische informatiewaarde van een gebied.

 

afb 2 Hist-geo waardering Chris

Afb. 2 Het principe van de historisch-geografische informatiewaarde. De ‘herkenbaarheid van oudere situaties’ in het landschap van ca. 1840 kan nog zo groot zijn, als er zich in de periode 1840-2017 veel veranderingen in het landschap hebben voorgedaan is de ‘gaafheid’ laag en werkt deze tijdslaag als een beslagen raam waardoor het zicht op het verleden (retrospectief) sterk is verminderd. De ‘historisch-geografische informatiewaarde’ is hierdoor navenant verlaagd (Tekening: Chris de Bont)

 

Hoe pakt dat concreet uit? Grote delen van West-Friesland zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw zodanig ingrijpend herverkaveld dat, ondanks een eeuwenlange en boeiende bewoningsgeschiedenis (‘karakteristiek van oudste ontginning en bewoning’ en ‘karakteristiek van veranderingen’), hier toch echt sprake is van een twintigste-eeuws landschap met een lage ‘gaafheid’, dat wordt gekarakteriseerd door een inrichting en schaal die passen bij de ruilverkavelingsideeën van die tijd. Het is tegen deze achtergrond dat de historisch geograaf zijn afwegingen in de ARO maakt en een project beoordeelt. In die gebieden die worden gekarakteriseerd door een inrichting die grotendeels is terug te voeren tot de middeleeuwse ontginningsfase, zoals grote delen van de veenweide, is de historisch-geografische informatiewaarde natuurlijk veel hoger. Een nieuw project vraagt dan logischerwijs om een subtielere beoordeling.

 

Soms worden er voorstellen aan de ARO voorgelegd die niet eenvoudig door een historisch geograaf zijn te beoordelen. Waar moeten bijvoorbeeld nieuwe, hoge windmolens worden geplaatst die ons duurzame energie opleveren? Deze voorgenomen ingreep is van een schaal die niet vaak eerder in de door mensen beïnvloedde genese van Noord-Holland is voorgekomen. Moeten we dan maar zwijgen? Dat is niet nodig, maar we moeten wel onze beperkingen kennen (schoenmaker en leest). In dit geval kunnen we iets zeggen over de historische openheid die mogelijk in het geding is of kunnen we adviseren om, als de molens op één lijn geplaatst gaan worden, daarvoor een historische lijn in het landschap te gebruiken, bij voorbeeld een oude waterscheiding in het veen die al eeuwen geleden uit het landschap is verdwenen, of een oude dijksloot, de laatste herinnering in het landschap aan een dijk die lang geleden tot slaper is gemaakt.

 

Hoe dan ook, voor een integer historisch-geografisch advies in de ARO staat ons een redelijk concrete, herhaalbare afwegingsmethodiek ter beschikking, waarbij we ons bewust moeten zijn van de beperkingen die we ons, afhankelijk van de aard van het project dat moet worden beoordeeld, zelf ook soms moeten durven opleggen.

Chris de Bont

Historisch geograaf

reservelid van de ARO sinds april 2016

Vanaf 1982 werkzaam geweest in Wageningen bij de Stichting voor Bodemkartering en haar opvolgers, waar grote ‘toegepaste’ onderzoeken zijn uitgevoerd. Vanaf 2005 onderzoeker en docent aan de Wageningen Universiteit en de Rijksuniversiteit Groningen. Vanaf 2012 eigenaar adviesbureau Paganellus Minor Rhenen.

Aandachtsgebieden:
historische geografie van Nederland en aangrenzende gebieden, met in het bijzonder de ontginnings-, bewonings- en waterstaatsgeschiedenis van West-Nederland.